Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO1281

Datum uitspraak2003-12-22
Datum gepubliceerd2004-01-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200306242/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 november 2002 heeft de gemeenteraad van Beverwijk het bestemmingsplan "Willem Alexanderplantsoen" vastgesteld.


Uitspraak

200306242/2. Datum uitspraak: 22 december 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 november 2002 heeft de gemeenteraad van Beverwijk het bestemmingsplan "Willem Alexanderplantsoen" vastgesteld. Bij besluit van 1 juni 2003 (lees: 1 juli 2003), kenmerk 2002-48457, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 17 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 28 september 2003 en 4 oktober 2003. Bij eerstgenoemde brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van dit verzoek zijn aangevuld bij brief van 5 oktober 2003. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 december 2003, waar verzoekers in de persoon van [gemachtigde] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens de gemeenteraad A.C. Rensen, ambtenaar van de gemeente, en [derde belanghebbende] mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. De gemeenteraad en [derde belanghebbende] hebben ter zitting aangevoerd dat het beroep voor zover dat is ingesteld door diegenen van de verzoekers die geen zienswijze en/of bedenkingen hebben ingebracht, niet-ontvankelijk is. De Voorzitter overweegt dat de ontvankelijkheid van het beroep van [gemachtigde] in ieder geval kan worden aangenomen. Er bestaan derhalve geen beletselen voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, wat er verder ook zij van de ontvankelijkheid van het beroep van de andere verzoekers. 2.3. Het plangebied omvat het Willem Alexanderplantsoen. Het plan beoogt onder meer de bouw van een appartementengebouw mogelijk te maken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd. 2.4. Verzoekers stellen dat verweerder dit besluit ten onrechte heeft genomen, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de mogelijkheid tot de bouw van een appartementengebouw met een maximale bouwhoogte van negentien meter. Zij voeren daartoe allereerst een aantal formele bezwaren aan met betrekking tot de inspraak en de vaststelling van het plan. Daarnaast achten zij het gebouw strijdig met de in het beleid van het gemeente- en provinciaal bestuur neergelegde visie op bebouwing in groene zones. Ook zijn de maximale bouwhoogte en het aantal bouwlagen volgens hen te groot en vrezen zij als omwonenden van het plantsoen voor overlast. Zij achten andere plaatsen meer geschikt voor een dergelijk gebouw. 2.5. Verweerder acht de mogelijkheid van de bouw van een appartementengebouw op gronden met de bestemming “Wonen” en de nadere aanduiding “gestapeld” niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hij acht de ontwikkeling passend binnen het beleid de woningbehoefte zo veel mogelijk binnenstedelijk op te vangen. Ook staat volgens hem het beleid bebouwing in het plantsoen niet in de weg. 2.6. De Voorzitter stelt voorop geen reden te hebben om aan te nemen dat de Afdeling in de bodemprocedure in de bezwaren van formele aard aanleiding zal zien het besluit te vernietigen. Hij verstaat het verzoek van verzoekers voorts aldus dat zij van mening zijn dat een appartementengebouw op de desbetreffende plaats gelet op de bebouwing in de omgeving en het verlies aan stedelijk groen in strijd met een goede ruimtelijke ordening komt. In het door verzoekers genoemde gemeentelijke en provinciale beleid ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het appartementengebouw daarmee in strijd is. Het betreft in dit geval een ontwikkeling in binnenstedelijk groen als onderdeel van de stedelijke groenstructuur van Beverwijk en Heemskerk ten aanzien waarvan in het beleid niet is neergelegd dat een dergelijke bebouwing daar niet mogelijk is. Wel zal het appartementengebouw invloed op de omgeving hebben. De Voorzitter ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat deze invloed dusdanig is dat verweerder bij de afweging van belangen in dit geval niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de nieuwbouw dan aan dat van een ongewijzigd behoud van het Willem Alexanderplantsoen. Hierbij acht hij onder meer van belang dat blijkens het verhandelde ter zitting in de gemeente Beverwijk behoefte bestaat aan de beoogde woningbouw en de locaties waarop zodanige woningbouw mogelijk is, zeer beperkt aanwezig zijn. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene ontwikkeling zal leiden tot een ernstige verstoring van het plantsoen of een ernstige inbreuk op de privacy en het woon- en leefklimaat van de omwonenden. Bij dit laatste heeft de Voorzitter onder meer betrokken dat het desbetreffende plandeel ten opzichte van de meest nabijgelegen woningen in noordelijke richting op een afstand vanaf ongeveer 25 meter ligt en dat uit onderzoek naar de schaduwwerking van het gebouw is gebleken dat hiervan slechts een beperkte invloed zal uitgaan op omliggende woningen. Wat betreft de alternatieven overweegt de Voorzitter tot slot dat het bestaan daarvan op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het plan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. De Voorzitter ziet, gelet op het voorgaande, geen reden om aan te nemen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ernstige bezwaren in evengenoemde zin zich in dit geval niet voordoen. Gelet op het vorenstaande acht de Voorzitter niet aannemelijk dat het beroep van verzoekers in de bodemprocedure gegrond zal worden verklaard. Derhalve bestaat geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen. 2.7. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Klein Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2003 176-371.